Het geneeskundig gesticht Reinier van Arkel werd opgericht in 1442
Des anderen daags na St. Cathalijn maagd 1442
richtten Henrick van Arkel, de broeder van na te noemen Reinier van
Arkel, Symon de Bever en Jan Eghenszoon in hunne hoedanigheid van
uitvoerders van het testament van wijlen Reinier van Arkel
1), - die hun
daarbij had bevolen "te funderen ende maecken een gasthuys binnen
der stadt van den Bosch met zulcker ordonnantiën daerop te ordineren
ende te declareren hoe men die armen daarin tot eenigen daegen houden
zal - dit krankzinnigengesticht in de Hinthamerstraat op in tegenwoordigheid der
eerbaer manspoirters ende gebuer des Hijnthamereynds der stadt
voorschreven: mr. Jan Batensoen, Everit van Arkel
2), Melis van den
Hovel, Jan Hels, Wouter van Gennep, Meeus van Meerlaer, Jacob Loyer,
Aert Sterrick, Adam Gijsselen ende veel meer andere getuyge, daertoe
geroepen ende gebeden. Bepaald werd bij die stichting in den
gersten, dat men in den gasthuys voorschreven ten ewigen daegen in zal
moeten nemen alle poirters ofte poirteresse, kijnders der voorschreven
stadt van den Bossch ofte van den blode des voorschreven wilneer Reyners
testatoirs wezende, die zijnloes zijn ende hoirre zijnnen niet mechtich
en zijn, die men van nootswegen spannen, bijnden ende sluyten moet; mer
oft in den gasthuys voorschreven ennige cameren ledich waeren, dat men
daer dan oock innemen mach andere zinloes menschen alsvoor in der
Meyerye van den Bosch ende nergens anders, sy en weren van den blode des
voorschreven wilneer Beyners. Nadat dit geschied was werd den 27 November 1442 de van deze stichting opgemaakte
93
akte voorgelezen aan de gemeynre gebuer ende de vuermeesters opt
Hijnthamereijnde in der capellen van Sunt Anthonis, op dat zelve
Hijnthamereynde staende, terstont naer der missen in derzelven capellen
gedaen en hunne goedkeuring daarop gevraagd, die - nadat zij hairen raedt daer een weenich opgehadt hadden, - ze verleenden, behoudens nadere goedkeuring van Schout en Schepenen.
Klein gesticht voor 6 zinneloozen
Aanvankelijk was dit gesticht maar klein van omvang,
want het bevatte bij zijne oprichting slechts vijf kamers, zoodat
Schepenen van den Bosch 18 Augustus 1474 moesten bepalen, dat er in het
vervolg niet meer dan zes zinneloozen in zouden worden verpleegd, behoudelycken,
dat dese stadt 't geen dat voorschreven staet by haere drie leden
altijt sal mogen verminderen ende meerderen, dese ordonnantie
voorschreven niettegenstaende, eene reserve, die herhaaldelijk
geschil heeft opgeleverd tusschen de Regenten van deze stichting en de
Regeering van den Bosch.
Het huis, waarin voormelde kamers zich bevonden, was
door Henrick van Arkel van steen gebouwd op de plaats van een door hem
gesloopt huis, dat hij ter oprichting van het door zijnen broeder
Reinier gefundeerd krankzinnigengesticht had gekocht; deze bouw kwam aan
de stichting op 300 gouden Peters te staan. "Men moet zich niet
verwonderen, zoo schreef van Heurn in zijne Beschrijving, dat
Henrick van Arckel een steenen huis bouwde; denkelijk was toch de reden
er van, omdat hij er geen vond, althans niet een, dat voor een
krankzinnigengesticht geschikt was; immers de huizen van den Bosch, die
der Edellieden en aanzienlijkste burgers uitgezonderd, bestonden
oudtijds alleen uit leemen wanden en strooien daken, totdat deze wanden
en daken in 't jaar 1463 door de Regeering van die stad volstrekt
verboden werden."
Zooals van Heurn van oude lieden vernam, had het
door Reinier van Arkel gefundeerd krankzinnigengesticht aanvankelijk
twee houten voorgevels en geene verdieping.
In het jaar 1686
In het jaar 1686 werd het
voorste gedeelte van dit gesticht geheel afgebroken en is toen daarvoor in de plaats gesteld een grooter gebouw met
één verdieping en eenen sierlijken steenen voorgevel; boven het
middelste vak daarvan, dat iets vooruit stak, werd toen in het
frontispice het jaartal 1686 geplaatst en boven de voordeur, welke in
het midden van dat vak stond, de merkwaardige gevelsteen, welke zich
thans in eene binnenplaats van dit gesticht bevindt en waarvan eene
afbeelding voorkomt in Taxandria VI p. 169. Aan iedere zijde van gezegde
deur werd een kruisraam aangebracht en op de eerste verdieping, welke
men toen op dat gebouw had gezet, werden aan de straatzijde drie
kruisramen gesteld.
Ondanks deze vergrooting was dit gesticht nog bescheiden van omvang.
Deszelfs inrichting was na deze vergrooting als
volgt: bij het binnenkomen door de voordeur kwam men eerst in een
voorhuis, rechts waarvan de kamer voor de binnenmoeder was; boven de
deur van die kamer stond in gulden letters op eenen zwarten grond dit
vers:
Deliros domus haec claustris, fatuasque coercet;
Quos ratio nequit, tracta catena domet.
Links van het voorhuis had men toen eene andere
kamer, waarvan de deur stond tegenover de voorbedoelde; daarboven bevond
zich dit vers:
Cassandras domus haec claudit fatuosque Choroebos.
Quis mihi qui monstret tecta ? Solon is erit.
3) Achter eerstgenoemde kamer had men eene trap en de
keuken, waarin echter alleen maar het keukengerief bewaard werd; men
kwam daardoor op eene binnenplaats, ter weerszijden waarvan galerijen
waren met bogen, die op steenen pilaren rustten; daarop kwamen uit de
kooien voor de krankzinnigen; die kooien, voor zoover zij ter
rechterzijde stonden, waren in 1686 vernieuwd, doch die ter linkerzijde
werden het
95
eerst in 1764 en 65; wat verder ter rechterzijde kreeg voorts men eene
kamer voor de zieke krankzinnigen en degenen hunner, welke niet in
kooien moesten worden opgesloten. Van gezegde binnenplaats kwam men
vervolgens in een ruim vertrek, met blauwen gehouwen steen gevloerd,
waarin drie kooien zich bevonden; aan het eind daarvan had men links de
werkelijke keuken en de bakkerij en rechts de kamer der Regenten; dit
gedeelte van het Zinnenlooshuis is in 1767 geheel vernieuwd
4); boven de
deur van gemelde Regentenkamer stond dit vers:
Met yver werd hier naar gegaan
Wat voor d' onnozelen diend gedaan.
Die moeit' ontziet en vriendschap laakt
Diend geen Regent te zijn gemaakt
Door vlijt en door eendragtigheid
Is Arkel's huis dus uitgebreid.
Deze kamer had een goud lederen behang; boven haren
schoorsteen was eene schilderij van den Bosschen kunstschilder J. Raats,
voorstellende Reinier van Arkel, zijn testament
makende ten overstaan van eenen notaris en twee getuigen; ter
weerszijden van die schilderij bevonden zich de wapens van de leden der
Stedelijke Regeering, welke in 1768 in functie waren; in het fond van
deze kamer, in den hoek rechts, als men daarin kwam, was een buffet met
een fraai uurwerk. Van uit de kamer der Regenten kwam men verder door
eene deur op eene binnenplaats, links waarvan een bloementuin was; aan
het eind daarvan stond een groot gebouw, waarin voorheen maar zes kooien
waren, doch toen dit laatstbedoeld gebouw in 1756 herbouwd werd, kwamen
er zes kooien bij.
Vergroting in 1767
In 1767 werd dit gesticht andermaal vergroot en
alstoen is het aantal kooien met acht vermeerderd geworden. Op het
voorste gedeelte van de verdieping van dit gesticht waren ten tijde van
Van Heurn elf kooien voor de krankzinnigen, zoodat men toen, zoo schreef hij, in dit huis in het geheel vier en veertig
zinneloozen kon herbergen. Op gezegde verdieping waren aan de
straatzijde nog verschillende vertrekken, waarvan er een diende tot
bewaring van het archief en een ander tot verblijf van den binnenvader.
De inkomsten van dit gesticht bedroegen, toen het
opgericht werd, niet meer dan fl 300 's jaars, doch door het opnemen van
krankzinnigen tegen betaling en voorts door een goed beheer der
Regenten waren deszelfs inkomsten ten tijde van van Heurn reeds gestegen
tot een bedrag van fl 2500, ondanks dat de Regenten een 25 tal jaren te
voren (van Heurn vermeldt niet wanneer dit was) den geheelen achterbouw
van het Gesticht vernieuwd en van eene groote en deftige Regentenkamer
voorzien hadden, zonder daarvoor iets van de kapitalen der stichting te
gebruiken. Wegens deze vermeerdering van inkomsten vond de Regeering van
den Bosch in 1712 goed te bepalen, dat in het vervolg tien armlastige
Bossche krankzinnigen, in de plaats van zes, gratis in dat gesticht
zouden worden verpleegd; bovendien bepaalde zij, dat Schepenen, ter
voorkoming van ongelukken, daarin bij voorraad nog meer krankzinnigen
zouden mogen plaatsen
5); zij verbood toen echter, dat de Regenten van
het gesticht daarin, buiten hare voorkennis, krankzinnigen zouden
opnemen, die daartoe niet gerechtigd waren.
Later werd het getal
gratis-verpleegden van den Bosch tot acht teruggebracht, maar er bleven
toen nog twee kooien open voor krankzinnigen, die de Regeering van die
stad boven dat getal nog in het gesticht zou willen plaatsen: voor dezen
moest zij echter betalen totdat er in de acht gratisplaatsen vacatures
zouden zijn gekomen.
Wegens de vermeerdering van deszelfs inkomsten
boden de Regenten van dit gesticht in 1777 aan de stad den Bosch aan om
het getal gratis-verpleegden weder op tien te brengen.
97
Ingevolge afspraak met de buren en vuurmeesters van
het Hinthamereind, welke in 1442 in de St. Authoniekapel waren
bijeengekomen, waren de Blokmeesters van het Blok van het Hinthamereind
regenten van dit Zinnenlooshuis; echter voerde slechts een van hen het
beheer, waarvoor hij jaarlijks aan zijne collega's rekening en
verantwoording had te doen; dit was een voorrecht voor dit gesticht,
omdat de Regenten van de meeste Bossche Godshuizen rekening en
verantwoording aan de Regeering der stad hadden te doen.
Vóór het jaar
1629 geschiedde de rekening en verantwoording in de St. Anthoniekapel,
alwaar tot dat jaar ook alle vergaderingen over zaken, dit gesticht
betreffende, gehouden werden.
Provisor van het Zinnelooshuis, zooals dit
gesticht oudtijds heette, was de tweede schepen der stad; ook aan hem
moest de rekening en verantwoording worden gedaan.
Enkele dagen na het afleggen der rekening hielden de
Regenten van dit gesticht in deszelfs gebouw op twee verschillende
tijdstippen eenen maaltijd, waarvoor zij fl 110 mochten besteden.
Vroeger gaf de Regeering van den Bosch daarvoor wat wijn, doch dit
schafte zij later af
6).
De vrouw van den beheerenden Regent van dit gesticht
was daarvan de buitenmoeder of regentes en had gedurende het bestuur
van haren man het beheer over de keuken en het toezicht op de
binnenmoeder, de meid en den knecht van die stichting. Behalve de
binnenmoeder was er in dit gesticht nog een binnenvader; deze zoowel als
de binnenmoeder moesten ingevolge besluit der Regeering van den Bosch
van 14 Februari 1646 (Reg. Copes) van den Hervormden godsdienst zijn
7).
Tot zoover de beschrijving van Van Heurn. Na hem is dit gesticht in 1838, 1846 en 1852 nog aanmerkelijk uitgebreid
98
en verbouwd geworden en in 1905 werd het andermaal uitgebreid door
daarbij aan te trekken de ten O. daarvan staande voormalige
garnizoensbakkerij, bestaan hebbende uit de huizen, genaamd de Hopwagen en het Hoefijzer (zie Schepenreg. van den Bosch n° 466 fol.
11), zoodat het thans aan de straatzijde een zeer breed front heeft.
Gaat men vanaf gezegd Krankzinnigengesticht naar de
Markt dan is het vierde huis, dat men aan zijne linkerhand krijgt, dat,
hetwelk oudtijds heette
de Druif en nu genummerd is Hinthamerstraat 193.
1. Zijne vrouw was Jenne van Vlierden. Zie Maandblad Nederl. Leeuw XXIV p. 57.
2. Hij was ook broeder van den erflater.
3. Dit vers is ontleend aan het verhaal van Virgilius de Aeneis Boek II vers 246 enz. en 341 seqq.
4. Van
Heurn vermeldt, dat de kamer der Regenten zes schuiframen had, waaruit
valt op te maken, dat het gesticht in 1767 aan de straatzijde is
verbreed geworden.
5. Notulen van 18 Februari en 14 April 1712.
6. Notulen van 2 Februari 1644, 20 Juni 1665, 22 Augustus 1699 en 1 Februari 1713.